- challenge
- n. uitdaging--------v. uitdagen, aanroepen, betwistenchallenge1[ tsjælindzj] 〈zelfstandig naamwoord〉1 uitdaging ⇒ moeilijke taak, test2 vraag naar identiteit 〈door een soldaat op wacht〉3 vraag om uitleg ⇒ uiting van twijfel4 〈medicijnen, geneeskunde〉immuniteitsonderzoek♦voorbeelden:1 rise to the challenge • de uitdaging aandurvenwithout challenge • zonder tegenspraak2 ‘who's there?’ is a challenge • ‘wie daar?’ vraagt een soldaat op wacht————————challenge2〈werkwoord〉1 uitdagen ⇒ tarten, op de proef stellen2 uitlokken ⇒ opwekken3 aanroepen ⇒ aanhouden4 betwisten ⇒ in twijfel trekken5 opeisen ⇒ vragen♦voorbeelden:1 challenge someone to a duel • iemand uitdagen tot een duel2 challenge the imagination • de verbeelding prikkelenchallenge thought • tot nadenken stemmen3 challenge a stranger • een vreemde staande houden5 challenge attention • de aandacht opeisen
English-Dutch dictionary. 2013.